Dag 3

Tot nu toe zijn de enige twee mensen die lieten blijken dat ze me zagen, zonder oordeel, twee jongens van mijn eigen leeftijd geweest, beetje alternatieve types. Gister knikte één me toe, heel subtiel, het was meer een zachtjes dichtknijpen van de ogen. Het was prettig, er sprak uit dat hij zag dat ik een mens ben en geen wandelende lap. Vandaag was die tweede jongen, zelfde type, hij glimlachte voorzichtig naar me. Het was heel fijn, ik voelde me gezien. Later dacht ik dat het ook een soort positieve discriminatie zou kunnen zijn. Ik ken dat van mezelf ook wel, dat ik glimlach naar een vrouw in niqaab of naar een gehandicapte. Een vreemde vergelijking misschien, maar zo voelt het soms wel, omdat mensen je heus wel zien, zouden willen staren, dat niet vinden kunnen en dus maar doen of je er niet bent. / Over dat glimlachen naar een gesluierde vrouw: het gevoel dat je haar daarmee wil geven: ”Ook al ben je anders dan ik, ik vind het prima dat je er bent”, heeft voor de schenker er van achteraf ook vaak juist weer iets ongemakkelijks, alsof zij daar op zou zitten te wachten. Wel, ik weet het nu, ook al is het positieve discriminatie, ik zit er in ieder geval wel op te wachten. Het is fijn om niet genegeerd te worden, maar bevestigd te worden in het feit dat je bestaat. / Ik wilde naar de bieb maar stapte per ongeluk in lijn 12. Toen maar even een stukje over de markt, hopend dat ik de reacties deze keer kon filmen. Het is nogal een gedoe om dat cameraatje goed vast te krijgen en soms lijkt ‘ie zelf te stoppen tijdens het filmen. Maar wat een geluk toen ik na de markt in tram 6 stapte, ik zat pal achter een vrouw in niqaab en haar man! Ze zaten te kletsen over beltegoed en huishoudelijke dingen, heel zacht. Het had iets intiems, ook om zo achter ze te zitten. Zij had mij niet gezien (je ziet blijkbaar toch niet zo veel als ik dacht) maar hij wel uit zijn ooghoek. Pas toen ik opstond om uit te stappen en een beetje in haar blikveld ging staan keek ze naar me op en glimlachte ze naar me. Dat was echt heel fijn. Het gaf me een gevoel van herkenning en kracht, ‘zij doet dit ook, we moeten ons niet laten kennen’ of zoiets. Later baalde ik dat ik haar niet had aangesproken, dit was de perfecte en misschien wel enige manier om makkelijk met een vrouw in niqaab in contact te komen. / Ik loop de bieb binnen, in de draaideur met een moeder en haar zoontje. Ze lijkt het niet prettig te vinden. Zodra de man van de beveiliging mij ziet, zegt hij zo onopvallend mogelijk iets in zijn microfoontje. Ik zou het me kunnen inbeelden maar het lijkt wel alsof hij zijn collega’s even tot alertheid oproept. / De vrouw bij wie ik “Een goede man slaat soms zijn vrouw” van Joris Luijendijk retourneer reageert niet als ik zeg dat ik het een heel leuk boek vond. Misschien heeft ze me niet verstaan. Ik was van plan om nog wat boeken te gaan uitzoeken maar voel me ongemakkelijk en besluit te gaan. / Bij de tramhalte is een man gevallen. Iemand die de tram wil halen rent snel langs hem heen. Als hij bijna helemaal rechtop staat ben ik pas bij hem, ik vraag hem of hij hulp nodig heeft en pas tijdens zijn antwoord dat het wel weer gaat kijkt hij naar mij. Ik verwacht schrik, zoals ik zie in de ogen van mensen die me plotseling zien staan, maar hij is heel dronken en zijn gezicht vertoont geen spoor van schrik of verbazing, hij is volkomen in zichzelf gekeerd. / Als ik aankom bij mijn atelier loop ik langs de portier en zeg hallo. Hij zegt ook hallo en verder niets. Hij vraagt niet voor wie ik kom en of ik een pasje heb, de dingen die de portiers normaal aan de mensen vragen. Ik had wel een bom onder mijn sluier kunnen hebben, die jongen zal nu wel met angst en beven zitten te wachten tot ik het gebouw verlaat zonder dat er iets geëxplodeerd is :-). Of hij is gewoon heel goed van vertrouwen, dat zou natuurlijk ook nog kunnen… / Net moest ik hollen voor de tram. Er was een man die me zag aankomen en de deur blokkeerde zodat ik de tram zou halen.